Verhalen uit de Drakenvleugel
Een fragment uit 'De helpende hand' van Jelle Spruyt
Jesper zat met een grimas op zijn bed, woelend in zijn gedachten, pulkend aan zijn vingers. In het andere bed sliep zijn beste vriend, Belsteban. Jesper wist niet wie, hij wist niet waarom, maar iemand moest hem vervloekt hebben. Een lantaarn flikkerde zijn silhouet tegen het plafond. De lucht was erg vochtig en hier en daar liepen waterdruppels als parelend zweet van de muren. Ze hadden een betere kamer kunnen huren in herberg De Schele Ezel, maar Jesper had geen goede reden kunnen bedenken.
Het was vroeg in de ochtend en een enkele zwartvogel begon aan een opgetogen lied. Een lichte verandering in Belstebans ademhaling verraadde dat hij snel wakker zou worden. Daarop stond Jesper op en veegde de sliertjes dode huid van zijn bed in zijn rechterhand. Met zijn linkerhand probeerde hij het vensterluik te openen. De pijn in die hand was weer niet te harden. Ook de verkramping was erger dan normaal. Hij had zich eerder al afgevraagd of het koude, natte weer het nog erger maakte; hij dacht van wel. Hij trok en duwde zo stil als hij kon, maar het luik gaf niet mee.
De zwartvogel bleef maar optimistisch fluiten. Jesper hoopte intussen dat het rotbeest zijn stinkende bek zou houden. ‘Wezengeld,’ fluisterde hij. Bij elke lettergreep raakte hij zijn voorhoofd aan met de rug van zijn linkerhand. De verkramping loste en de pijn werd milder. Hij smakte het vensterluik open en gooide de dode huid uit het venster. De vogel kraste en vloog een steegje in. De duisternis boven het nog slaperige dorpje Ruiterveld maakte plaats voor ochtendgrijs. Gejaagd omzwachtelde hij zijn linkerhand.
‘Rustig, Jesper. Weer zo’n pijn?’ vroeg Belsteban.
‘Uhu,’ bromde Jesper en maakte het verband vast met een sluitspeld.
‘Toch een goeiemorgen. Ga je nog steeds door met je plan?’
Jesper maakte oogcontact en knikte.
‘En je weet zeker dat ik geen handje kan helpen?’
‘Heel zeker.’
Belsteban stak zijn hand omhoog en wiebelde met de blinkende ringen aan zijn vingers. Hij geeuwde en rekte zich uit.
‘Bel, alsjeblieft, hoeveel keer moet ik het nog zeggen? Geen ringen tot ik zelf een oplossing heb gevonden. Ik ga alleen.’
‘Goed dan,’ zuchtte Belsteban en sprong uit bed, ‘moet jij weten. Ik ga eten.’
Jesper rolde met zijn ogen, kleedde zich ook om, volgde zijn vriend naar beneden en ging tegenover hem zitten. Belsteban wond er geen doekjes om en sprak zijn bekommernis voor de zoveelste keer uit.
‘Jesper, onze magische reserves zijn sowieso al niet zo groot, maar wat blijft er bij jou nog over? Je raakt je magisch potentieel kwijt. Ik heb de laatste maanden moeten toekijken hoe je spreuk na spreuk niet meer kan activeren. Het is alsof je ze nooit hebt aangeleerd. Onlangs nog Rosamunds Terugflitsing. Je favoriete spreuk! Een magische ring zou toch helpen?’
Jesper zuchtte en zocht naar woorden. Gebaren bij spreuken vereisten finesse. En daar knelde het schoentje, meer en meer. Het lukte hem niet meer om alle hand- en vingerbewegingen bij zijn spreuken goed uit te voeren. ‘Ik wil geen ringen gebruiken, Bel. Het zou willen zeggen dat ik me neerleg bij mijn situatie en ze aanvaard. En dat doe ik niet. Als het klopt wat die man gisteren zei, dan zou die amulet mijn hand terug normaal kunnen maken. Wat wil je dat ik doe?’ Jesper wendde zijn blik af.
‘Hulp vragen of aanvaarden zou een begin zijn. Dat is geen teken van zwakte, dat weet je toch? Het is niet omdat je je hand verstopt onder zwachtels, dat het probleem niet meer bestaat. Je focust je te veel op wat je níét meer kan. Laat me af en toe toch helpen!’
‘Ik hoor vaak dat ik er gewoon mee moet leren leven. Weet je, ik wíl niet leren leven met deze verdomde hand. Ik heb er genoeg van, Bel. De pijn steekt, zeurt en brandt. Elke dag, onafgebroken! Om maar te zwijgen over hoe mijn hand eruitziet tegenwoordig... Niemand lijkt me te kunnen helpen. Ik... ik trek het niet veel langer. Ik meen het. Maar dit moet ik alleen doen. Ik sta erop.’
Belsteban fronste en Jesper hoorde hem mompelend vragen of hij het probleem dan zo onderschatte.
De waard slofte naar hen toe en plaatste melk en vers brood op tafel. Hij veegde wat bloem af aan zijn schort. ‘Voorlaatste ontbijt, jongens. Wat brengen de komende dagen?’
‘Dagen?’ zei Belsteban. ‘Ik weet niet of ik wel zo ver vooruit durf kijken. Morgen moet ik misschien wel in rouw gaan...’
‘Oh?’ zei de waard. Hij wou blijkbaar nog iets zeggen, maar sprak het niet uit.
Jesper wuifde de uitspraak van zijn vriend weg. ‘Wezengeld,’ zei hij luidop.
‘Wablieft?’ zei de waard, duidelijk in de war. Jesper deed de rest van zijn ritueeltje met zijn gezwachtelde hand tegen zijn voorhoofd. De verkramping in zijn hand loste weer en de pijn werd milder. Belsteban haalde zijn schouders op naar de waard, die terugkeerde naar de keuken.
Jesper brak met moeite het brood en deelde het met zijn compagnon. Hij veegde wat zweet van zijn voorhoofd. De kruimels bleven zoals altijd haken in zijn zwachtels. Hij probeerde ze, ook zoals altijd, af te vegen aan zijn stoel. ‘Ik denk dat ik weer een spreuk kwijt ben.’ De toon waarop hij het zei, paste bij een terloopse mededeling over de kans op regen. Hij goot zijn beker vol. ‘Jij melk?’
Belsteban schoof zijn stoel knarsend achteruit. ‘Jesper, zeg dat het niet waar is! Komaan, wanneer ga jij eigenlijk beginnen panikeren? Is dat de negende ondertussen?’
Jesper zette rustig de melkkan terug op tafel en vermeed de blik van zijn vriend. Hij doopte een stuk brood in zijn beker, bracht het naar zijn mond en zoog de melk eruit. Hij veegde wat kruimels van tafel, keek zijn makker onwennig aan, maar zei niets. ‘Je meent het niet...’ Belsteban schoof zijn stoel weer naar voren, tot hij niet verder kon. Hij boog zich over tafel en fluisterde: ‘De tiende? Blijven er nog spreuken over?’ Hij keek toe hoe Jesper een krop in zijn keel wegspoelde.
‘Sorry, Bel... ik kan het niet meer aan. Ik moet het je tonen, maar ik wil niet.’
‘Zo erg kan het toch niet zijn?’
‘Wanneer was de laatste keer dat je mijn hand zag? Ontbloot, bedoel ik. Toen we bloedbroeders werden?’
Belsteban dacht na en knikte. ‘We vierden dat we een jaar eerder weggelopen waren van huis en erin geslaagd waren in leven te blijven.’
Jesper glimlachte. ‘Onze grootste kopzorgen toen waren of we eten zouden vinden en waar we zouden slapen. Toen zag mijn hand er nog normaal uit, behalve die ene kromtrekkende vingertop. Ik was me toen nog van geen kwaad bewust.’ Hij maakte de zwachtels om zijn linkerhand los en keek schichtig rond of er geen pottenkijkers waren.
‘Toen wist ik nog helemaal niet dat het daar niet bij zou blijven.’ Hij ondersteunde zijn ontblote hand voorzichtig met zijn rechterhand en bracht hem naar Belsteban. Hij begon te snikken. Het was alsof hij een misvormd kitten toonde dat hij in een regenton moest gaan verdrinken. ‘De pijn is gewoon te veel. Ik... ik kan niet meer.’
Belsteban schrok van wat hij onder ogen kreeg. Jespers hand stond vol bruine wratten. Alle vingers waren vergroeid met elkaar, behalve zijn duim. Enkele vingertoppen bogen de verkeerde kant op en alle nagels waren geelbruin, lang en gescheurd tot onder de nagelriem door.
Hij schrok nog meer toen hij opkeek. Jespers blik zat vol schaamte en paniek. Dan besefte Belsteban pas dat hij de misvormde hand met een grimas had bekeken. Wat een veilig moment had kunnen zijn, had hij onbewust tot een confrontatie gemaakt met Jespers grootste angst. Belsteban kon zichzelf wel slaan. ‘Het... Het spijt me, Jesper. Het is echt niet zo erg...’ zei hij klungelig.
In hoeverre dat nog mogelijk was, maakte Jesper een vuist met zijn linkerhand en klopte ermee op tafel. Belsteban wist niet zeker of het de tafel of Jespers hand was die kraakte. Hij moest machteloos toekijken hoe zijn vriend jankend de herberg uitrende.
ENKELE UREN LATER STAPTE BELSTEBAN AAN DE ANDERE kant van het dorpje een ruige taverne binnen. Jesper had hij sinds het ontbijt niet meer gezien of gesproken. Dat voelde vreemd, want ze weken niet vaak van elkaars zijde. Hij wist dat Jesper nu liever even alleen was. Die noodzaak voelde zijn vriend regelmatig, al sinds ze vrienden werden in Distelham. Vorige week zelfs nog, bij Jespers impulsieve wens leraar te worden in de Academie voor Spreuk & Ambacht, waar ze samen magie studeerden.
Volgens Belsteban was het heel simpel: ‘Jesper, je bent veel te jong en je hebt te weinig ervaring. En je hand staat je meer en meer in de weg. Waarom zouden ze jou verkiezen boven een doorwinterde Magiër?’ Jesper had toen ook een tijdje alleen willen zijn. Tot ze het tussen pot en pint verder hadden kunnen bespreken.
De taverne rook naar zweet, tabak en ranzig bier. Er speelde luide muziek en er was veel geroezemoes, gebulder en gelach. Zijn hart begon sneller te slaan. Wat doe ik hier toch? Ik hoop dat ik hen snel vind, dacht hij. Hij stond op de tippen van zijn tenen en tuurde in de zaal. Net toen hij naar de toog wilde lopen, twijfelde hij en struikelde over zijn eigen voeten. Hij viel languit op de vloer.
De zangeres stokte midden in haar lied en de muzikanten speelden elk een laatste, valse noot. ‘Dat joch kan nog geen vijftien zijn!’ riep een zware stem. ‘Laten ze dat hier ook al binnen?’
‘En toch al dronken als een kanon,’ antwoordde iemand. ‘Hij lijkt hier wel op zijn plaats te zijn!’ Nog meer gebulder en gelach vulde de taverne.
Belsteban verstijfde en voelde zijn aangezicht en oren warm worden. Zijn hart bonkte in zijn keel. Hij stond vliegensvlug recht, kruiste zijn armen en durfde amper op te kijken. Dronkaards zetten hun glazen neer en dobbelaars telden hun gerolde score niet. De menigte gaapte hem aan alsof hij een godslasterende, jonglerende hamster was. Hij ademde diep in, schudde het beklemmende gevoel van zich af en baande zich een weg door de drukte.
Hij stopte bij een rond tafeltje waarop vier bierkroezen stonden. Het tafelblad zat vol krassen en vetvlekken. Aan de hoopjes koperstukken en bijzondere teerlingen aan elke kant van de tafel te zien, dobbelden twee figuren om geld.
Een zwaar gepantserde Dwergenvrouw keek Belsteban bedenkelijk aan. Haar lichaam was van kop tot teen bekleed met ijzer. In haar harnas zaten enkele luikjes verwerkt. Naast haar zat een enorm gespierde Mens. Hij was minstens twee meter groot en bijna de helft zo breed. Hij torende boven de tafel uit. ‘Hildred en Dinko?’ vroeg Belsteban schuchter.
De reusachtige man keek hem nu ook aan. Hij stond traag en onhandig op, zonder het oogcontact te verbreken. Op de tast plukte hij met twee vingers een lege stoel weg van een ander tafeltje en bood die boven de tafel aan. ‘Klopt. Dan moet jij Belliban zijn?’ Belsteban durfde hem niet corrigeren. Hij nam de stoel aan en knikte.
‘Ga zitten,’ zei Hildred. Haar stem klonk wat metalig door die dikke helm die bijna helemaal rond haar hoofd zat. ‘Vertel eens waarom je via onze gemeenschappelijke vriendin Yuza op zoek ging naar... wat zei ze weer? “Gespierde Magiërs”?’ Ze gniffelde.
Belsteban schraapte zijn keel en stak van wal.
‘Dus als ik het goed heb,’ zei Hildred even later, ‘dan zoekt je beste vriend een amulet om zijn hand te redden?’ Belsteban knikte.
‘Oké, zijn hand ziet er dus wat raar uit,’ pikte Dinko in. ‘En dan? Kan hij er niet gewoon mee leren leven?’
Belsteban lachte zuur en begreep nu pas wat zijn vriend hem deze ochtend bij het ontbijt had toevertrouwd. ‘Hij is ervan overtuigd dat hij werd vervloekt. Geen idee door wie, geen idee waarom... Zijn hand weigert dienst, meer en meer. Hij worstelt met de constante pijn. Spreuken die blijvende betoveringen verbreken, werken niet bij hem. Bovendien is hij koppig als een Chimera en wil hij nooit hulp aanvaarden. Morgenvroeg gaat hij alleen naar het Netelwoud om daar in de kerker van Zotte Lea die amulet te...’
‘Ja, ja, dat weten we al,’ kwam Dinko tussen. ‘En dat hij je hulp niet wil. Leg eens wat beter uit wat dat ding doet, die amulet?’ Hij wenkte de waard, wiegde met zijn hoofd en neuriede een of ander riedeltje.
‘Wel, de amulet van Verspreuking is...’
‘Verspreking!’ kwam Hildred belerend tussen. ‘Taal is belangrijk.’
‘Ver-spreu-king,’ corrigeerde Belsteban haar, zijn ogen tot spleetjes geknepen. ‘De amulet laat je toe een moment te herbeleven en iemands toverspréúk in het verleden te laten verspréken!’
Hildred lachte luidop. Ze kon duidelijk niet geloven wat ze hoorde. ‘Dat is het? Dat is waarnaar je vriend op zoek is... waarvoor hij zijn leven op het spel wil zetten? Ik wist niet... dadat jede daadaar eedeen adamuduledet voodoor nododidig hadad?’
‘Ooh, ze gaat weer over op de D-taal,’ kirde Dinko schuddebuikend. ‘Ik begrijp er niets van, maar geef toe... het klinkt zo grappig wanneer ze zich zo verspreekt.’
Belsteban klopte met zijn vlakke hand op tafel. Hij ademde diep in, stond recht en hoopte dat niemand het knikken van zijn knieën opmerkte. Hij keek de Dwergenvrouw en de kleerkast kordaat aan. ‘Ik begrijp dat jullie de ernst er nog niet van inzien, maar mijn beste vriend heeft de voorbije maanden alle mogelijke spreuken al getest om die vloek op zijn hand weg te nemen. Drie oudere Magiërs hebben ook al een poging gedaan. Niets helpt! Jesper staat op het punt op te geven. Maar met deze amulet,’ sprak Belsteban dapper, ‘kan hij ervoor zorgen dat wie hem ook betoverde, zich indertijd versprak en de spreuk dus in de eerste plaats nooit kon activeren!’
Hildred wreef over haar kin. ‘Hij kan dus in het geheel voorkomen dat die vijand zijn hand kon vervloeken? Dat is een bijzondere kracht, dat geef ik toe. Hoe gaat hij dat ding aan de praat krijgen? En wat gebeurt er daarna met de amulet?’
Belsteban haalde zijn schouders op. Wat een nutteloze vragen, dacht hij. Hij zette zijn handen in zijn zij en imiteerde Hildred: ‘Weedeet idik veedeel.’
Dinko’s mond viel open. Hij kon duidelijk zijn oren niet geloven. ‘Moh! Jullie verspreken dezelfde taal?’
Hildred negeerde Dinko en bleef de jongen aankijken. ‘Het spijt me, knul. Ik wou jullie niet belachelijk maken. Zolang het wat opbrengt, doen we het.’ Ze wenkte Belsteban en tikte met haar plompe wijsvinger op tafel.
Belsteban plukte subtiel een lederen buidel van zijn riem, legde die voor zich, zijn hand erbovenop. ‘Dat jullie patsers zijn die tegen een stootje kunnen, lijkt me duidelijk. Jullie beheersen dus ook magie?’
‘Of we ook kunnen toveren,’ zei Dinko smalend tegen Hildred. Hij bekeek Belsteban alsof hij iets enorm voor de hand liggend had gevraagd. Hij mompelde iets en maakte een vingervlug gebaar. Een sprankelend regenboogje verscheen boven de tafel. Met daarop een piepkleine eenhoorn die van Dinko naar Belsteban galoppeerde.
Hildred lachte en keek naar de kleerkast. ‘Serieus?’ Ze knipte met haar vingers en het regenboogje verdween. De eenhoorn tuimelde naar beneden en landde als een werppijltje met zijn hoorn in het tafelblad. Tot hij omviel en spartelend wegzonk in een plasje bier. Blub. Dinko keek onder tafel, jammerde en toonde een pruillip.
Belsteban lachte en schoof het zakje over tafel. Het klingelde. ‘Een voorschot,’ zei de jongen. ‘De rest volgt wanneer we terugkeren met de amulet.’
Hildred griste het zakje van tafel, keek erin, klemde het tegen haar borst en joelde: ‘Woehoe!’ Ze porde de kleerkast tussen zijn ribben en stak de buidel in een luikje van haar harnas. ‘Moedertje heeft weer wat geld binnengehaald.’
Ze spraken af hoe ze de volgende ochtend Jesper konden schaduwen tot aan de kerker. Belsteban hoopte dat hij er goed aan deed om dit eigenzinnige duo erbij te betrekken.
JESPER WAS GOED INGESLAPEN, MAAR DAT BLEEF NIET duren. Eenmaal wakker, woelde en draaide hij nog de hele nacht. Belsteban had er duidelijk niet om gemaald. Die was onder een hoop dekens gaan slapen en had zich niet meer laten horen.
Bij het eerste licht opende Jesper zijn ogen. Ze voelden droog en zwaar aan. Hij stond op, kleedde zich aan en pakte zijn bezittingen. Slaapkledij onder in de rugzak. Daarboven zijn proviand en zijn lederen wijnzak, die hij gisteravond stiekem had aangevuld in de eetzaal. Helemaal bovenaan legde hij zijn bezweringsmaterialen. Aan de zijkant van zijn rugzak, waar ook al een lang, stevig touw hing, knoopte hij een waterzak. Zijn dolk plofte hij naast zijn geldbeurs in de houder aan zijn riem.
Met een rommelende maag keek hij de kamer nog eens rond. Hij had alles bij zich, maar toch kreeg hij het gevoel dat hij iets belangrijks vergat. Toen een grondigere zoekbeurt ook niets opleverde, gaf hij toe aan zijn honger en verliet hij stilletjes de kamer. Aan de buitenkant van de kamerdeur vond hij een stuk perkament, met kersengelei erop gekleefd. Hij trok het eraf, plooide het open en herkende de hanenpoten van Belsteban.
LAAT MIJ MAAR SLAPEN.
VEEL SUCCES, MAKKER!
KOLFJE NAAR JE HAND.
Jesper glimlachte. Eindelijk eens geen waarschuwingen voor elk mogelijk onheil. Eindelijk eens geen ongevraagde hulp. Hij was doorgedrongen tot zijn vriend.
​
​
Zin gekregen om 'Verhalen uit de Drakenvleugel' te lezen? Bestel jouw paperback of e-book in de webshop.